Geen producten
Bitcoin-Bezahlung
Gebruiker

Laboratoriumdiagnostiek

De laboratoriumdiagnostiek omvat algemene diagnostiek en endocrinologische diagnostiek.

De algemene diagnostiek die over het algemeen door de huisarts moet worden verricht, moet naast de routinematige laboratoriumparameters (klein bloedbeeld, creatinine, leverwaarden) ook een bepaling van de bloedlipiden (cholesterol, triglyceriden) en de bloedsuiker omvatten. Aangezien de negatieve invloed van een verstoord vetmetabolisme op de gladde glazuurspieren experimenteel kon worden aangetoond en ook een correlatie met vasculaire erectiestoornissen werd aangegeven [2], wordt in sommige gevallen ook lipidenelektroforese met bepaling van de LDL/HDL-ratio voorgesteld voor een betere opsporing van mogelijke stoornissen in het vetmetabolisme. Om subklinische diabetes mellitus uit te sluiten lijkt het ook nuttig om de nuchtere bloedglucosewaarde aan te vullen met een dagelijks bloedglucoseprofiel of een glucosetolerantietest.

Bij de endocrinologische diagnostiek moet vooral worden gekeken naar androgeendeficiëntie en hyperprolactinemie. Ook functionele stoornissen van de schildklier (hyperthyreoïdie, hypothyreoïdie) en ziekten van de bijnierschors (ziekte van Cushing, ziekte van Addison) moeten worden overwogen; bij overeenkomstige klinische verdenking moet worden verwezen naar de belangrijke naslagwerken voor diagnostiek.

Als onderdeel van de basisdiagnose van androgeendeficiëntie lijkt de bepaling van gonadotropines (FSH, LH) en testosteron in de radio-immunoassay voldoende. Vanwege de circadiane schommelingen van serum testosteron moet het bloed worden afgenomen tussen 7 en 12 uur 's ochtends, aangezien de testosteronspiegel dan een plateau bereikt [1]. Waarden tussen 3 en 9 ng/ml worden beschouwd als het normale bereik; waarden onder 3 ng/ml wijzen op een androgeendeficiëntie. Als de testosteronspiegel nog normaal is en de LH-spiegel hoog, kan er al sprake zijn van een gecompenseerde verstoring van de Leydig-celfunctie (gecompenseerd hypergonadotroop hypogonadisme), die gunstig kan worden beïnvloed door toediening van testosteron. Deze bevinding wordt bijvoorbeeld gevonden bij Climacterium virile, waarbij de vermindering van libido en potentie afhankelijk is van de mate van androgeendeficiëntie. Hypogonadotroop hypogonadisme (FSH en LH laag) is niet van testiculaire oorsprong. De plaats van de oorzaak (hypofyse, hypothalamus) en de therapeutische strategie moeten worden bepaald door verdere endocrinologische tests, die moeten worden uitgevoerd door iemand met ervaring op dit gebied.

Tabel 2.5. Laboratoriumdiagnostiek voor erectiestoornissen.

Algemene diagnostiek:

  • Klein bloedbeeld, creatinine, leverwaarden
  • Cholesterol, triglyceriden (lipidenelektroforese)
  • Bloedglucose (dagprofiel, belasting)

Endocrinologische diagnostiek:

  • Testosteron
  • Gonadotrofinen (LH)
  • Prolactine
  • Oestradiol

Het doel van de diagnose van hyperprolactinemie moet zijn het prolactine-producerende adenoom van de hypofyse op te sporen, de voorkomendste hypofysetumor. Deze tumoren worden klinisch vooral opgemerkt door verlies van libido en potentie. Als er al gezichtsvelddefecten en hoofdpijn aanwezig zijn, moet worden uitgegaan van een macroprolactinoom dat de sella vernietigt, waarvoor neurochirurgische therapie nodig kan zijn. Patiënten met macroprolactinomen waren meestal ouder en hadden aanzienlijk langer seksuele disfunctie verdragen [1]. Hyperprolactinemie kan echter worden uitgelokt door enkele geneesmiddelen (zie rubriek 1.4). Het mechanisme waardoor de erectiele functie wordt beïnvloed door prolactine is nog onduidelijk. Tabel 2.5 geeft een overzicht van de laboratoriumdiagnostiek voor erectiestoornissen.

Samenvatting

De laboratoriumdiagnostiek voor erectiestoornissen omvat algemene diagnostiek en de bepaling van geslachtshormonen. De algemene diagnose dient om vasculaire risicofactoren en geassocieerde onderliggende ziekten op te sporen. De hormoonstatus houdt vooral rekening met een testosterontekort en hyperprolactinemie.

Literatuur

  1. Gall H, Bahren W (1988) Endocrinologische oorzaken van erectiestoornissen. In: Bahren W, Altwein JE (eds) Impotenz. Thieme, Stuttgart SKAT-I'est 19
  2. Juenemann KP, Berle B, Aufenanger J, Konrad T, Persson-Juenemann C, Aiken P (1990) De invloed van een verstoord vetmetabolisme op de gladde erectiele spieren bij konijnen. In: Werkgroep experimentele urologie in samenwerking met de bijscholingscommissie van de Duitse urologen. Experimentele Urologie, 10e Symposium, München, abstract volume, p 47
Auteur: S. Alloussi E. Becht H.-V. Braedel , D. Caspari Th. Gebhardt S. Meessen V. Moll , K. Schwerdtfeger J. Steffens
Bron: Erektile Funktionsstorungen , Diagnostik, Therapie und Begutachtung